Ik belandde bij de viskraam waar een moddervette man tegen
de verkoper blafte: ‘Ik moet een goeie, verse vis hebben. Maakt niet uit wat,
als hij maar niet zo’n sjagrijnige rotkop heeft.’ De uitbater wees zonder
aarzelen een moot kabeljauw aan, waarop de dikke man goedkeurend knikte. Naast
hem stond een vrouw in een met gouden lovertjes bestikte harembroek die op
urgente toon tegen een pikzwart kleutermeisje sprak:’En ik ben dus een halve
Chinees hè!’ Het kind keek geschrokken om zich heen. Aan de vrouw, plomp en
vaalblond, was overigens niets Chinees te bekennen.
Ik liep verder en aangekomen bij de groentekraam hoorde ik
een mannenstem: ‘Wanneer kom je eens bij me eten?’ Een vrouw naast mij keek
verrast op en glimlachte aarzelend. Het was een man van Noordafrikaanse
afkomst. Lang, jongensachtig slank op het tengere af. ‘Ik ga Marokkaans voor je
koken, oke?’ Hij lachte een stralend wit gebit bloot, met één hoektand die een
beetje scheef stond. De vrouw dacht een ogenblik na. ‘Mag ik je nummer? Dan kan
ik er even over nadenken.’ Zijn lach verstarde. Je zàg hem denken: ‘Als ik een
blonde Hollandse jongen was geweest had ze het wèl gedaan.’ ‘Ik heet Mohammed’,
zei hij met nauw verholen spot, terwijl de vrouw zijn nummer opschreef. ‘Mohammed,
je weet wel, zoals wij allemaal heten…’
En weg fietste hij. Weg van de markt, een centrale plek in
onze multiculturele samenleving.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten