Stilte, een heerlijk woord, veel verlangd, maar vaak verstoord.

vrijdag 30 december 2011

Gisteren was ik jarig

Gisteren was ik jarig. Op zich niets bijzonders, maar je gaat dan toch wel even denken. Je laat je gedachten even de vrije loop.

Zo moest ik denken aan Ollie B. Bommel die ooit eens zei: “Kijk, ik was uw verjaardag natuurlijk niet echt vergeten, want ik had het op een papiertje geschreven, dat ik even had weggelegd, zodat het door mijn hoofd gegaan is.”

Gelukkig was mijn verjaardag nauwelijks vergeten.

Ik moest denken aan de juffrouwen van de lagere school die in het schooljaar jarig waren en altijd zo lekker roken, omdat ze kasten vol met stukken zeep en badschuim hadden.

Gelukkig rook mijn vrouw gisteren ook lekker.

Ik moest denken aan jongeren, die iemand van 40 al een oude zak vinden en daarom zelf maar een kort leven voor zich hebben.

Gelukkig ben ik geen jongere meer.

Ik moest denken aan de dag voor de verjaardag, want dat was vroeger vaak de prettigste dag. Veel spannender, omdat de verjaardag zelf slechts de vervulling van een belofte is en een belofte is veelal meer dan de vervulling.

Gelukkig heb ik nu niet veel spanning meer nodig.

Ik moest denken aan een conferancier, die eens op de vraag hoe hij het vond om zestig te worden, antwoordde: “Ach, ik zag het al een hele tijd aankomen.”

Gelukkig is dat zo. 

Ik moest denken aan familiebezoek. Dit in combinatie met verjaardagen is nauwelijks te overleven.

Gelukkig is mijn familie niet groot meer.

En ik moest denken aan mensen die elke verjaardag een prestatie vinden en ik dan weer denk: ”Als ik mijn adem had ingehouden, was het niet gebeurd.”

woensdag 28 december 2011

Kerstdiner

Het was erg ontroerend, een kerstdiner op de basisschool. Ik kan het me nog goed herinneren. Ouders droegen voorzichtig allerlei lekkernijen in folie naar binnen. Op het schoolplein stond een vuurkorf en de meester, met kerstmuts, zong kerstliedjes. De meisjes, op van hun moeder geleende hoge hakken, zongen mee, het ‘Gloria in excelsis Deo’, terwijl de jongens elkaar stompten; de meisjes aten rustig, onder beschaafde conversatie, terwijl de jongens alles naar binnen propten om elkaar zo snel mogelijk weer ongestoord te kunnen stompen; en de meisjes sjouwden verheerlijkt rond met de juf, terwijl de jongens elkaar, ter verhoging van de toch al niet geringe feestvreugde, nog een paar extra harde stompen verkochten.
De eerlijkheid gebiedt overigens te vermelden dat het ene meisje zonder hoge hakken en met een seizoenkaart voor de plaatselijke voetbalclub gewoon mee mocht doen met stompen, zo toeschietelijk waren de jongens dan ook wel weer.
Ach, zo ging het toen en zo zal het nog wel gaan. In de mensen een welbehagen.

donderdag 15 december 2011

Kerstmarkt

De Kerstmarkt! De ene heilige is nog niet eens goed en wel vertrokken naar Spanje, of de volgende dient zich al weer aan. Ik vraag me wel eens af wat God er van zou vinden dat de geboorte van Zijn zoon herdacht wordt met de verkoop van slordig opgewarmde poffertjes en Aldi-glühwein aan benevelde toeristen. Maar de aanblik van het reusachtige rooster vol braadworsten en speklappen, bungelend aan een ketting boven roodgloeiende houtskool, stemt iedereen toch vroom. En wat ruikt het lekker! En bovendien, iedereen heeft toch recht op een krokant speklapje na weer een jaar van kille ontberingen. De uitbaters zijn dikwijls vette, ongeschoren Polen of Tsjechen, want zij blijken geniale grillers te zijn, die, gesterkt door stompzinnige hoempamuziek, zelfs na een liter wodka de worsten nog perfect op het juiste moment goudbruin en sappig uit de helse hitte weten te redden.
Ach ja, de kerstmarkt! Uit onzichtbare luidsprekers slingeren de kerstliederen je om de oren. Het moet de gezelligheid verhogen. En gezellig is het. Je zou je bijna wanen in een soort van vrolijke tuinen van Babylon, maar dan nog mooier.

zondag 27 november 2011

Hè!

Ik zat in het café aan de Ceintuurbaan. Ik zat altijd aan de bar, en dikwijls met de twee barstoelen aan mijn weerszijden leeg.

Ik was zoals gewoonlijk met mezelf bezig, maar werd uit mijn trance gehaald door een onaangenaam nabije beweging van mens en jas aan mijn rechterkant. Een wat stevige man, met baard, was op de kruk naast mij geklommen. Het had hem kennelijk nogal moeite gekost, want ietwat kortademig bestelde hij een jenever.

Ik liet het goudgeel over tong en door keelgat klateren en keek recht vooruit. Dwars door de barvrouw heen.

‘Tsjonge-jonge, die heren in Den Haag, hè?’ De man draaide ietwat naar mij toe (meer was hem door zijn eigen omvang niet toegestaan), de linker wenkbrauw vragend opgeheven. Ik keek niet, maar wees naar het houten bordje op de muur, waar in vette rode letters opgedrukt stond: ‘Politiek maakt meer kapot dan je lief is.’

Mijn aandacht daalde weer naar het glas.


‘Zeg dat wel!’ opperde de man robuust. ‘Neem mij nou, hè, zelfstandig ondernemer. Voordat je ook maar een cent in eigen zak kan steken, hè, heeft de regering al zes-en-tachtig rondjes om je heen gedraaid! Hè! ‘t Wordt alleen maar erger, hè!’

Nog afgezien van het gekozen onderwerp, begon het ge-hè me behoorlijk te irriteren.


‘Dit is geen politiek café.’

‘Nee, nee, ik ben zakenman, hè! Nee, nee, geen politiek! Ben je gek! Ik heb het over de belasting, hè! De belasting, dat is ‘t, hè!’ De laatste "hè" was nogal zwak, en ik hoopte vurig dat er ergens in zijn dikke kop een lichtje was gaan branden. Ik hoefde hem en zijn gesprek niet, nu zeker niet en nooit niet.

‘Ja, neem nou dit, hè!’ De man wees naar het halflege glas dat naast hem niet meer dan de fonkeling in de oog van een schone jongedame was die de avances van een heer met slechte bedoelingen afwijst zonder het echt te menen.

‘Weet u hoeveel belasting er op dit, hè, glaasje zit? Niet op het glas! Op de inhoud, hè, de inhoud!’

Ik keek hoopvol naar de barvrouw.


‘U kunt het niet betalen?’

‘Hè!’. ‘Betalen, tuurlijk, ja, ja! Maar waarvoor? Hè? Voor die luie donders? Voor die buitenlanders? Voor die oudjes?’

'Voor het asfalt waar u met uw vette wagen op raast, veel harder dan nodig en bescheiden is, omdat u te beroerd bent om eens uw luie reet van het leer af te halen en een stuk te lopen, of te fietsen. Voor het veel te grote huis waar u eigenlijk niet in hoort te wonen, omdat u alle stijl en flair mist om in zo'n groot huis te wonen. Voor uw kinderen, waar geen leerplicht tegen opgewassen is, omdat luiheid in de genen dominant is. Voor die 'buitenlanders' die uw winkelstraat schoon houden, omdat uw mislukte broer te beroerd is om 't te doen, en nu genietend van een WAO thuiszit!'

Zelfs de kruk was niet bestand tegen deze uitval. Geholpen door het ongeloof, duidelijk afleesbaar in het opgeblazen gezicht van de indringer, helde deze zachtjes achterover. Hij reageerde te laat, kon niet meer reageren, had geen controle over zijn eigen gewicht. De kruk leek extra snelheid mee te krijgen, alsof het levenloze hout zijn berijder wilde afwerpen.

Te korte armen zwaaiden furieus maar zinloos in de lucht. En toen de doffe dreun en het gesplinter van hout. Ik bleef zitten, hief het glas naar mijn mond en zag door de bodem heen de barjuffrouw een glas afdrogen met een theedoek. Ze keek door het glas naar me, tapte een biertje in de schoongepoetste fluit en zette deze op het hout van de bar voor me neer. Ik zette het lege glas er naast, keek omhoog, zoekende naar haar ogen. Ze waren afgewend, speurend naar het volgende te drogen glas.

vrijdag 18 november 2011

Goedemorgen

De haan wilde kukelen
en iedereen zou het horen
dus zat hij op het dak
te wachten tot de dag zou gloren

balanceren op de nok
dat viel nog lang niet mee
en bij het krieken van de dag
kukelde de haan naar benee

donderdag 10 november 2011

Bullshit

Het is vandaag zacht en stil. Een perfecte dag, zou ik bijna zeggen. De zon schijnt verlegen en uit het westen komen wolken die niet goed weten wat de bedoeling is. Moeten ze blijven hangen, of hun weg vervolgen?
Ik sta aan de oevers van de Hoge Vaart aan de rand van de stad. Er hangt een dunne nevel over het glanzende, bruingroene water. Het hoge gras rond mijn voeten is nat.
Ik denk aan Bullshit.
Bullshit is, al zou je het gezien zijn naam niet zeggen, de lieve en ietwat eigenzinnige bulldog van Pien Lagerman. Zij woont in de buurt.
Vanochtend hoorde ik dat Bullshit is overleden. Dertien jaar, en uit zichzelf heengegaan. Hij had een ziekte.
Opnieuw moet ik denken aan hoe het zal zijn om zonder hond door te gaan met leven. Wat mis je ineens, behalve uiteraard de beste kameraadschap die een mens zich kan wensen?
Allereerst is er natuurlijk de beweging waartoe een hond zijn baas oproept: het dier moet uit: minimaal een paar keer daags een wandeling. Tijdens dat loopje komt de hond collega's tegen en daar horen ook weer baasjes bij die, terwijl de beesten elkaar besnuffelen, even kunnen praten. Communicatie is gezond, en niet alleen voor eenzame mensen.
Ook als de hond niet loopt, is hij goed voor de gezondheid van zijn baas. Ligt hij in zijn mand, dan kan ook de baas makkelijker ontspannen. Verder is het zo dat een hond verplichtingen schept, niet alleen dat loopje, maar hij moet ook eten, naar de kapper, spelen, en dat geeft mensen vastigheid in het leven, en ook dat is goed. Rust, reinheid en regelmaat, daar draait het immers allemaal om, van de wieg tot het graf.
De gesprekken die je met hem kan voeren, de onvoorwaardelijke trouw, de kleine, snorrende geluidjes als hij slaapt en droomt, de woest kwispelende staart waarmee hij je tegemoet komt als je bent weggeweest - al is het maar tien minuten. Ja, bij een hond is het pas geweldig thuiskomen.
Maar Bullshit is nu dood. Hoe moet dat nu verder?
Oog in oog met al dat water in het kanaal moet ik hieraan denken.
Ik zie een fuut kopje onder gaan, aan de overkant start iemand met moeite de motor van een boot. Het sputterende geknetter komt langzaam mijn kant op. Op een paal iets verderop zit een aalscholver zijn veren op orde te brengen. Ik draai me om, de zon warmt mijn gezicht.
De dood is niet leuk, maar het lezen van overlijdensadvertenties is voor velen een populaire sport, leuker dan Sudoku's en cryptogrammen, en soms even moeilijk. Er zijn zelfs mensen die niets liever lezen, maar dat zijn de echte angsthazen onder ons. Altijd maar dat benauwde zuchtje van verlichting. Hij wel, ik niet. Hoe oud? 63? Dat is nog jong.
Bij de dood van een hond ligt het anders. Geen overlijdensadvertentie en vaak gaat het onopgemerkt aan mensen voorbij, behalve voor hondenliefhebbers dan wellicht.

donderdag 20 oktober 2011

Gedachten

Ik loop met mijn hondje langs de lange bomenrij aan het Jan van Eyckpad. Zojuist was het nog mistig, maar nu is de lucht bijna blauw, de laatste flarden maken zich uit de voeten. Op het water drijven gele herfstbladeren.
Allerlei gedachten dwalen af. Naar vroeger, toen alles beter was en fotografen en cineasten een Nederland vastlegden dat voor eeuwig een ansichtkaart zal zijn. Naar het heden dat grimmig en vol en slordig is, naar de toekomst die gek genoeg schitterend kan zijn, want wie niet droomt, zal vroeg sterven. Naar een kind op een schommel, moeder die verderop lekker zit te lezen in het herfstzonnetje, naar een oud echtpaar op de fiets, hij met een landkaart op het stuur. Naar de Korreweg in Groningen waar ik ben geboren en de Ceintuurbaan in Amsterdam waar ik heb gewoond. Naar de walrus die door John Lennon werd bejubeld, naar Fanta met prik, naar de vakantie op Terschelling en een jeugd zonder zorgen.
Ik kuier intussen nog steeds langs de lange bomenrij en loop bij het viaduct richting De Hoge Vaart, naar de zon toe.
Aan de overkant ligt een groot verzorgingstehuis. Daar woont meneer de Jong, die ik ken van de wandelingen met zijn donkerbruine tackel. Hij woont in een kamer aan de straatkant. Hij is kaal. In de vensterbank staat een buste van Beethoven. Hij staat voor het raam en draagt een groene pyjama. Hij kijkt nergens naar, zijn hoofd hangt geknakt tussen zijn schouders.
Ik maak een groetbeweging met mijn hand, passeer hem in de schaduw en sla de hoek om, weer de zon in.
Bij de ingang van het verzorgingstehuis zit een oude dame in een rolstoel, hoewel, het is meer een soort bed. Naast haar zit een jongere vrouw, haar dochter. Zij heeft haar moeder naar buiten gereden.
‘Even in het zonnetje, mam.’
De dochter rookt een sigaret. Moeder is stevig ingepakt in dekens. Er komt een slangetje uit haar neus. De zon schijnt bijna door haar dunne, witte huid heen. Het kan de laatste keer zijn dat ze in de buitenlucht van de zon geniet.
Moeder en dochter.
De gedachten die afdwaalden, komen bij me terug en ik keer me om richting huis. 

dinsdag 18 oktober 2011

Almere Muziekwijk

De Louis Armstrongweg, de Duke Ellingtonstraat, het Ravelplantsoen, de alleraardigste straatnaambordjes kom je tegen als je door Almere Muziekwijk loopt.
Ik wandel door de Gershwinstraat en in een reflex tuimelt die tedere klarinetglissando uit de Rhapsody in blue mijn geestesoor binnen. De hectische dynamiek van een grote, bruisende stad, zo heeft Gershwin dat stuk indertijd bedoeld. In de Gershwinstraat daarentegen is het suizend stil. Geen levende ziel te bekennen, op een magere kat na die juist de hoek om glipt, het Chopinpad op. Bij gebrek aan echte muziek, al was het maar een draaiorgel, blijft Gershwin nadrukkelijk in mijn hoofd galmen.
Bij het slotaccoord van de Rhapsody ben ik aangekomen in het Muzenpark. Het ligt er mooi bij, in het jonge groen, maar het blijft rustig, heel rustig. Een negerkindje van een jaar of 3, in een braafgekraagd blauw jurkje, speelt zoet met een pop, terwijl haar ook al zo zondags geklede moeder een paar nieuwe, zwarte instapschoenen tevoorschijn haalt uit een tasje van ‘AXI-SCHOEN’. Ze trekt ze behoedzaam aan en kijkt bedroefd, alsof ze straks op die schoenen naar een begrafenis moet. Er waait een lege chipszak voorbij. Het meisje probeert hem te pakken, maar één boze blik van haar moeder brengt haar tot inkeer.
De Chinees in de Rimsky-Korzakoffstraat heeft ‘kip met ananas’ in de aanbieding. Tegen de pui staat een klein aziatisch jochie eenzaam tegen de wind in te mokken. Hij wil geen kip met ananas. Hij verveelt zich.
In de uitgestorven Bob Marleystraat loopt een blinde man me tegemoet. Je hoort het tikken van zijn stok in de stilte. Zijn lege ogen zijn wijd en puilend opengesperd, waardoor hij eruitziet alsof hij ergens doodsbang voor is. Probeert hij, tegen beter weten in, uit alle macht tóch iets te zien? Of hééft hij iets gezien, dat hem met blindheid heeft geslagen? Die onzinnige gedachte beklemt mij, terwijl ik mij voortbeweeg over de grauwe bakstenen in die oorverdovende, winderige stilte.

woensdag 5 oktober 2011

donderdag 29 september 2011

Lubbert en Hannie Groenbroek

Het was een koude avond en de maan waakte over de stad. Rond een uur of acht werd er gebeld. Ik deed de voordeur open. Er stond een nogal merkwaardig oud echtpaar met verwarde haren op de stoep. "Goedenavond", sprak de man lijzig, "Ken je ons nog?” vervolgde de man, terwijl hij een glimlach forceerde.
“Natuurlijk”, zei ik enigszins verbaasd: “Lubbert en Hannie Groenbroek, dat is zeker 20 jaar geleden?”

Ze werden naar binnen gehaald, de TV ging uit, er werd over vroeger gepraat, fotoboeken kwamen tevoorschijn, er werd een flesje wijn ontkurkt, de oorlog kwam ter sprake, kortom het werd best een interessante avond die veel te snel omvloog. "Ai", sprak Lubbert plots, terwijl hij op zijn horloge keek. "Het is al bijna half twaalf, halen we de laatste bus nog?" Er werden snel handen geschud en ze vertrokken even plotseling als ze gekomen waren. "Kom nog eens langs", riep mijn vrouw hen na.

Maar dat had ze beter niet kunnen zeggen! Twee weken later drukten de twee opnieuw op onze deurbel en werd de familiehistorie weer opgepakt. Lubbert en Hannie bleken merkwaardige types te zijn. Het viel ons nu op dat Lubbert een vreemde verteltrant had. Hij praatte nogal traag waarbij hij mysterieus om zich heen keek, zodat elk verhaal werd uitgerekt tot een griezelige thriller. Hannie deed niet voor Lubbert onder en trakteerde ons op de meest vreselijke ziektes en etterende wonden. Zij sprak uit een jarenlange ervaring. Wij kregen er jeuk van.

Nadat Lubbert en Hannie ons voor de derde keer gezegend hadden met een bezoek, begonnen zij het over een andere boeg te gooien. Of we zin hadden in een spelletje kaart? Klaverjassen of jokeren? Nee, Lubbert en Hannie hadden hun magische Tarot-kaarten meegebracht! Of ze wellicht onze toekomst mochten voorspellen? Werd het niet eens tijd dat wij in deze mysterieuze wetenschap ingewijd werden?
“Lijkt ons wel leuk”, zeiden we nog argeloos. Maar na een vermoeiende avond vol akelige verwachtingen, waren we blij dat ze weer opgehoepeld waren. Die nacht konden we de slaap niet vatten. Hadden we hier eigenlijk wel zo’n zin in?

Tot onze grote schrik stond het koppel twee weken later weer voor de deur. Of wij wel eens gehoord hadden van een spiritistische tafelseance? Pardon? “Gewoon doen!” suste Lubbert: “Jullie zullen er van genieten”. Of het licht boven de tafel uit mocht? Lubbert en Hannie gingen nu tegenover elkaar aan tafel zitten en wij er tussen, met onze handen boven de tafelrand. Het paar begon nu geesten aan te roepen en in trance te raken. Nu hoorden wij enge klopgeluiden. Mijn vrouw kreeg ineens rode vlekken en mijn haren gingen recht overeind staan. Hoewel de tafel niet omhoog ging begon hij wel hevig te schommelen. Uitgeput namen we tegen half twaalf afscheid. “Die komen er niet meer in”, zei mijn vrouw boos.

Omdat Lubbert en Hannie altijd op donderdagavond tegen half acht kwamen, wisten we dat zij het waren die aanbelden. “Ik doe niet open”, zei ik. De volgende dag belde Lubbert op: "Waren jullie er gisteravond niet?" Wij verzonnen een smoes. Ook de volgende keer deden we of we niet thuis waren. Het ergste van alles was dat we het licht niet durfden aandoen en ons nog verstopten ook!
Nu gingen Lubbert en Hannie zichzelf per telefoon uitnodigen: "Zijn jullie dan misschien vrijdag thuis?" viste Lubbert.
“Nee, dan zijn we naar de bowlingclub!” logen we.
“Hebben jullie zin om zaterdag te gaan wichelroedelopen in het Amsterdamse Bos?”
“Nee, dan hebben we een verjaardag” hield mijn vrouw voet bij stuk.
 Het was natuurlijk niet aardig, maar hoe kwamen we anders van het vreselijke duo af? Uiteindelijk begrepen ze het en bleven godzijdank weg.

Gelukkig maar, want ze zijn beiden héél oud geworden. Bijna honderd jaar!

dinsdag 27 september 2011

De Blues

de wind doet druppels
tikken tegen ruiten

de stilte verbreekt
alleen zichzelf

de woorden vechten
een weg naar buiten

de verloren zinnen
zijn gebroken


en ik,
ik zing de blues.

Gisteravond overleed Harry 'Cuby' Muskee.

woensdag 21 september 2011

Herfst

Ik dool
langs de bomen
langs het water
en de koele zachte wind

Rondom
hoor ik vogels
en het ritselen van bladeren,
rood en bruin.

Het zachte glooien
van de grond
onder me
is een bekend gevoel.

Het doet me denken
aan vroegere tijden,
het doet me denken
aan hemelse rust

dinsdag 30 augustus 2011

Paradijs van de oude meneer Oesternach

In het centrum van de stad, ergens op een bovenverdieping aan de Looiersgracht, lag een ouderwets woonkamertje, verscholen in vergetelheid. Het stof dwarrelde door het kamertje heen.
De oude meneer Oesternach lag in zijn stoel voor het raam met zijn mond wagenwijd open
te slapen. De zon scheen nog net in het kamertje, waardoor het leek of er een ouderwetse waas over het geheel kwam. Alsof het hier ging om een vergeelde krant, die men had uitgestald om zijn bloemen te beschermen voor het raam.
Meneer Oesternach rochelde wat in zijn slaap en zijn bril zakte voorover over de punt van zijn neus en gleed er bijna af. Het hoofd schokte wat, en de man gleed met zijn hoofd opzij, een luide snurk en een schokbeweging met zijn schouders makend.
In zijn dromen maakte hij zijn leven weer mee. Allerlei beelden kwamen voorbij. Beelden onsamenhangend. En hij vroeg zich niet af hoe laat het was. Het was al laat namelijk.
De zon was onder toen hij ontwaakte uit zijn slaap en in het donker keek. De stilte ontroerde hem opeens. Alsof hij daar veilig in zijn eigen wereldje zat en niemand dat nog kon raken, behalve hijzelf.
Hij stond op en schurkte langs de tafel heen en liep tegen de leunstoel aan die nog van zijn overleden vrouw was geweest, zijn Hannah.
Hij zuchtte weemoedig, toen hij aan haar dacht en dat deed hij al jaren zo.
In het kleine keukentje kookte hij een eitje en een bordje pap was zo gemaakt. Met wat gekookte melk van het fornuis. De melk kookte zoals gewoonlijk aan, en er lag een rand van aangekoekte en overgekookte melk rondom de gaspitten.
Het was er smerig, maar toch was er sfeer in het kleine appartement.
Meneer Oesternach veegde de keukentafel schoon van de uitgedroogde broodkruimels van die morgen en zette zich neer aan het kleine tafeltje met geblokt plastic zeil. Zuchtend at hij zijn kleine en sobere maaltijd.
Bij het raam stond een kleine, zevenarmige kandelaar. En op de vensterbank stond een foto, vergeelt, oud en verfrommelt in een lijstje. Het toonde een portret van zijn zoon.
Weer zuchtte hij en keek naar buiten, de nacht in. En zijn geest vloog naar lang vervlogen tijden. Zoals elke dag tikte de klok de tijd weg, de uren, de minuten, de seconden, de dagen, de jaren.
Hij was allang niet meer onder ons. Zijn geest was ver weg. En elke dag als de thuishulp kwam om hem te wassen en zijn huisje met de Franse slag aan kant te maken, sprak hij honderd uit. Over zijn Hannah en zijn zoon, die in Amerika woonde en die nooit meer thuiskwam. Zijn zoon, zijn alles wat hij nog had.
Ja, dat was zijn leven geweest.
En de dag kwam, dat in dat kleine kamertje een man in zijn stoel insliep om nooit meer wakker te worden.
En de zoon, die later in dat kamertje rondliep, proefde de sfeer van rust en ouderdom en wiste tranen uit zijn ogen. Hij nam de kandelaar van de vensterbank en vertrok uit het rustige paradijs van zijn vader, de oude meneer Oesternach.

woensdag 17 augustus 2011

Dick

Gisteren kreeg ik het bericht, dat Dick Panman is overleden, 61 jaar, hartstilstand.


Dick was mijn eerste vriendje. Het was Groningen, de jaren 50 en begin 60.
In 1962 vertrok Dick uit de Van Slingelandtstraat, vijf jaar later gevolgd door mijzelf.
We hebben elkaar nog wel een aantal keren ontmoet, maar op een gegeven moment is het verwaterd, zoals dat vaker voorkomt.
Op die zeer jonge leeftijd bleek al gauw onze gezamenlijke liefde voor muziek.
Er was een middag in het byzonder die ons beiden nog lang is bijgebleven. Het was bij mij thuis en we draaiden plaatjes op de electrische koffergrammofoon. I call your name van The Beatles galmde wel 10x door mijn kamertje, extra gesteund door ons spontane meezingen. Maar de allergrootste klapper was een lied van Het Cocktail Trio, jawel, en dat heette Petronella Puinpoeiers Pure en Prettig in te nemen Pimpelpaarse Pil. Geweldig! Wat een pret!
Het singletje hiervan heb ik een paar jaar geleden nog speciaal voor Dick gekocht, toen het plan bestond om naar hem toe te gaan, nadat wij elkaar via Hyves tientallen jaren later weer hadden gevonden. Een paar dagen voor mijn geplande bezoek kreeg ik echter een mail van hem waarin stond vermeld, dat het niet door kon gaan, omdat hij op het punt stond naar Terschelling af te varen en daar tijdelijk als taxichauffeur dienst te gaan doen.
Daarna is het er spijtig genoeg niet meer van gekomen en bleef het contact beperkt tot Hyves.
Heb via dit medium veel van zijn gedichten kunnen lezen en bleef op deze manier toch een beetje in de buurt.
Het zijn spaarzame momenten die ik met Dick heb gedeeld, maar hele dierbare.
Naarmate de jaren verstrijken zijn juist die herinneringen van onschatbare waarde.


donderdag 11 augustus 2011

Oude boom

De boom staat aan de oever van het meer. Het is een oude boom, heel oud, dat zie je, hij straalt iets uit.
Het was een zonnige, maar koude dag, dat ik de boom voor het laatst heb gezien en hij leek moe. Zijn zware takken reikten zover naar beneden, dat zelfs de kleine kinderen hem konden beklimmen. Zijn stam was zo dik, dat hele gezinnen in zijn schaduw konden zitten.
Het moeten de tragedies geweest zijn, die zich door de eeuwen heen onder zijn takken hebben afgespeeld. Niet dat alle gebeurtenissen tragisch waren. Absoluut niet. De met initialen doorkruiste hartjes in zijn stam geven blijk van de mooiere momenten. En er zijn veel van die hartjes. En wat was het leuk om dat vrijende paartje in het licht van de maan te bedekken met zijn mantel van bladeren. Hen zachtjes te kietelen met zijn wortels, alsof hij handen had. Haar kreten en zijn mannelijke driften hadden zijn bladeren doen trillen van genot.
Maar ook het meisje dat op een dag aan de aandacht van haar ouders ontsnapte. Het kind was iets verderop naar de waterkant gekropen en zonder alarmerende plons onder gegaan. Ze hadden lang naar haar gezocht. De boom had gewezen met zijn takken, en uiteindelijk werd ze gevonden.
Het liefdesverdriet van tieners. Zij die haar hartje kerfde en de liefde verklaarde aan hem. Hij die een dag later stond te zoenen met een andere zij, de beste vriendin van haar.
Ja, die oude boom, wat heeft hij veel gezien.
Veel dronken mensen, uitgezakt leunend tegen hem aan.
Maar nu lijkt de boom moe. Een gebeurtenis teveel. De van verdriet gebroken vader die zijn vuisten kapot had geslagen tegen zijn stam. Zijn dochter had geen schijn van kans gehad tegen de twee oudere mannen.
Hij wist het allemaal, de oude boom, maar hij had niets kunnen doen.
En nu wegen zijn takken zo zwaar. Zelfs de allerkleinsten kunnen hem al beklimmen.

zondag 7 augustus 2011

Zondagochtend

Stilte voor de schrijver op deze zondagochtend
als het daglicht aan zijn deur klopt,
tastend aan de zoetheid van de nieuwe dag,
die dansend als een adembenemende schoonheid
naar binnen glijdt.

Voorzichtig plukt de schrijver aan de lichtdraadjes
die tussen de spleten van zijn bewustzijn sijpelen,
onderweg krijgt de zon haar grip op de aarde
en verdwijnen schaduwen in een poel van egaal licht,
langzaam, maar voldaan.

donderdag 4 augustus 2011

Monoloog op eenzame hoogte

Mevrouw, waar kijkt u naar? Naar de huizen, fietsers of wandelaars?
Ik neem alles in me op wat daar beneden gebeurt of laat het juist allemaal aan me voorbij trekken. De rode bussen die de hoek om draaien, taxi's die toeteren, mensen die nog even het zebrapad over rennen omdat het voetgangerslicht net op rood is gegaan en er een batterij auto's ongeduldig staat te wachten tot het gaspedaal eindelijk weer mag worden ingetrapt. Ik word er rustig van als ik er naar kijk. U waarschijnlijk ook, want u beweegt al een paar minuten niet.
Het uitzicht is mooi hè vanaf deze hoogte. Ik zit twee verdiepingen hoger, dus ik kijk net iets verder, maar u kunt de straat en het plein van de andere kant zien. Bovendien is mijn raam niet zo groot als dat van u en uw flat blokkeert voor een groot deel mijn uitzicht dus uiteindelijk ziet u vast veel meer dan ik. Maar dat geeft niet.
Ik kijk op dit moment niet naar de gebouwen, niet naar de auto's en ook niet naar de mensen op straat. Ik kijk naar u. En u ziet me niet. Misschien, als u omhoog zou kijken en mij zou zien zou ik even zwaaien. Misschien zwaait u dan terug. Maar dat gaat niet gebeuren denk ik. U staat daar maar wat, met uw beige jas aan voor het grote raam van de galerij. Ik kan uw gezicht vanaf hier niet goed zien, want u kijkt naar beneden, maar ik gok dat u een flink stuk ouder bent dan ik. Daarom noem ik u mevrouw. Nee, geen zorgen, ik val niet op u. Uw haar is weliswaar blond en het zit mooi opgestoken, maar ik houd niet zo van oudere vrouwen, niet op die manier. Bovendien, die zwarte legging doet uw figuur niet echt goed. Ach, trekt u zich mijn mening niet aan, ik praat maar wat. Gelukkig doet u dat niet, daar ben ik behoorlijk zeker van want u staat daar en ik ben hier. Twee dikke ramen en een meter of dertig aan lucht die ons scheiden. Tja, als u nou eens omhoog zou kijken.
Gaat het wel goed met u, mevrouw? Ik heb u nog steeds niet zien bewegen en ook uw hoofd steunt maar wat roerloos op uw vuist en onderarm. Krijgt u geen pijn in uw elleboog van de stang waar u op leunt? U staat er al zo lang. En waar kijkt u nou eigenlijk naar?
Als ik veel aan mijn hoofd heb sta ik graag naar buiten te kijken. Het drukke gedoe beneden is mooi om naar te kijken; poppetjes en karretjes volgen waarbij mijn hoofd leeg raakt en er even geen gedachten zijn. Dat geeft rust. Ik denk dat ik u begin te begrijpen.
Hé, kijk eens aan, u kunt gelukkig toch bewegen. Maar u draait net te snel weg zodat ik nog steeds uw gezicht niet heb gezien en nu staat u ook al met uw arm voor uw gezicht. Ik... oh... nu zie ik het. He... wat vervelend voor u. Ik hoop dat u met dat vegen niet teveel natte mascara aan uw mouw hebt gekregen. Ik zou u graag een zakdoek geven maar ik ben te ver weg en, ach, het zijn mijn zaken niet.
Een, twee, drie... het zijn ferme stappen die u daar zet. Ook die deur zwaait u krachtig open.
Weg bent u.
Dag mevrouw.

woensdag 3 augustus 2011

Sombere gedachten van een oude schrijver



Een oude schrijver
Verdronken in zijn lege gedachten
Niemand die hem ziet
Een oude schrijver
Gevangen in zijn
Eigen monologen
Alleen met zijn verdriet.

Zijn roman over haar
Een verdwaalde fake
De schrijvende hand is kil en koud
Het boek blijft leeg
In zijn dolende nachten
Vervagen de gedachten
Streept hij zijn laatste streek.

Een oude schrijver
Verstild in hoofdstuk twee
Niemand die hem nog begrijpt
Een oude schrijver
Spelt zijn eigen dictee
En niemand die hem ziet
Alleen met zijn verdriet.

dinsdag 2 augustus 2011

Avond op de Albert Cuyp

Het was een zachte avond. Het had geregend, maar nu was het droog. De markt was opgeruimd. Hier en daar stonden kramen met een vaste vergunning. Die hoefden niet weg. Morgenochtend in alle vroegte zou de boel weer opgebouwd worden en het leven hier weer losbarsten.
De Albert Cuypmarkt.
Eigenlijk is er geen mooiere straat in Amsterdam. Zo breed ook, machtig verbindt hij de Van Woustraat met de Ferdinand Bolstraat, en andersom. Wil je overdag de markt op, dan bedenk je je misschien twee keer, maar zo ’s avonds is het een heerlijke strook asfalt om overheen te zwieren.
Op de hoek van de Eerste Sweelinckstraat en de Albert Cuypstraat stond een zwerver. Hij droeg een grijze broek, een donkerblauwe schipperstrui, afgetrapte sandalen aan zijn voeten.
Hij rookte een sigaret en keek stoïcijns voor zich uit. Hij had een doorgroefd gezicht, een vierkant hoofd, stoppelbaard, grijs haar. Met iedere trek die hij van de sigaret nam, vielen zijn wangen in en stroomde de rook van de vorige trek uit zijn wijde neusgaten.
Nadat hij de laatste trek had genomen, gooide hij het restant op de grond, trapte er met zijn sandaal een paar keer op en stapte het buurtcafé van Rooie Bart binnen.
Daar zat Arie, met naast hem Zwarte Lola, zijn huisbazin.
De zwerver stapte naar hun toe. ''Ach mijnheer en mevrouw, heeft U een euro voor me, want ik barst van de honger.''
Lola voelde zich ongemakkelijk, maar Arie kreeg medelijden met hem en vroeg: '' Hoe heet U?''
''Gerrit, mijnheer”.
''Gerrit, heb je zin iets goeds te eten, want dat graaien uit die afvalbakken lijkt mij niet gezond. Kom zo maar met ons mee. Ik trakteer jou en Lola op iets lekkers bij Mc.Donalds.''
Dat beviel Lola helemaal niet en fluisterde naar Arie: ''Zeg ben jij nou helemaal van de pot gerukt. Ik heb geen zin om met die zwerver te gaan eten.'' ''Lola, ik wil die man een fijne dag bezorgen.''
Zij legde zich er bij neer.
Enkele minuten later nam het drietal plaats aan een tafeltje bij Mc.Donalds.
''Wat wil je eten, Gerrit?''

''Als het U blieft, graag twee hamburgers, patat en cola.”
“En jij, Lola?''
''Geef mij maar koffie en appelgebak.''
Arie ging in de rij staan, want het was behoorlijk druk.
Lola voelde zich niet op haar gemak met die zwerver naast haar, want hij zag er verwaarloosd uit en rook niet fris.
''U hebt een aardige man, mevrouw.''
Lola dacht, laat hij maar denken, dat ik zijn vrouw ben.
''Ja mevrouw, het leven kan vreemd verlopen. U zult zich afvragen waarom ik zo ben geworden. Ik heb een goede opleiding gehad en leidde een bedrijf met twintig werknemers. Helaas overleed mijn eerste vrouw. Een jaar na haar overlijden maakte ik kennis met een knappe, blonde, jonge vrouw. Ik trouwde met haar, maar spoedig bleek, dat ze het niet zo nauw nam met mannen. Ze bleek een nymfomane te zijn en had dus grote behoefte aan seks, en dat kon ik haar niet geven.
Tot overmaat van ramp begon ze te drinken en gebruikte drugs. Mijn leven met die vrouw werd een hel. Toen ik op een avond van mijn werk thuis kwam, betrapte ik haar met een man in bed. Ze gingen luidruchtig te keer. Ik werd vreselijk kwaad en sloeg die kerel een hersenschudding en draaide de arm van mijn vrouw bijna uit de kom. Ik verwaarloosde mijn bedrijf en werd door de politie opgepakt wegens mishandeling. Mijn vrouw verliet mij, waarna ik in een wanhoopsdaad mijn bedrijf in brand heb gestoken, teneinde het verzekeringsgeld te kunnen innen. Maar het liep anders af, want ze konden bewijzen, dat ik de brand had aangestoken en ik ging voor een paar jaar de gevangenis in.
Nadat ik daaruit was ontslagen had ik niets meer en ben gaan zwerven.''
Lola hoorde zijn verhaal met grote belangstelling aan en kwam tot de conclusie, dat niet iedere zwerver een boef was. Zij ontdekte ook, dat Gerrit zeer beschaafd sprak. Inmiddels kwam Arie met een groot blad lekkernijen aanlopen en nam plaats aan het tafeltje. Gerrit genoot van de hamburgers, patat en cola. Toen ze klaar waren met eten namen ze afscheid van Gerrit. ''Mevrouw en mijnheer, jullie zijn weldoeners en kinderen van God.''
Ze liepen de zaak uit toen Lola plotseling een gil gaf en even omhoog sprong. ''Wat is er Lola'', vroeg Arie. ''Ik dacht, dat Gerrit in mijn bil kneep.'' ''Echt niet mevrouw, dat deed ik niet'', stamelde deze.
Arie lachte en zei: ''Dat deed ik, Lola.''
Ze namen nog een keer afscheid en gingen naar huis.

zondag 24 juli 2011

Stukje geschreven voor Het Geheugen van Almere

Naar de polder

Het land wordt leger en de mist begint langzaam op te lossen. De zon wint met de minuut aan kracht en bestraalt hier en daar al onbelemmerd het groen van de opdoemende weilanden.
Als een bloeddruppel die de opperhuid zoekt, kruipt mijn auto door steeds fijner vertakte weggetjes, op weg naar mijn nieuwe thuis. 
Zwermen vogels boven het verstilde water, de vernevelde silhouetten van de windmolens doen mij verrukken.
Een wat oudere vrouw in een groen joggingpak en witte sportslippers loopt eenzaam door mijn gezichtsveld. De broek van het pak spant onmogelijk strak om haar dikke benen en het jack staat zorgvuldig open voor een aanzienlijk decolleté. Ze beweegt als een gans, waggelend en met de kont naar achteren gestoken.
Dan verdwijnt ze.
Tientallen malen eerder heb ik de overgang naar dit nieuwe land in gedachten al gemaakt en denk zowat elke plek in de polder al te hebben gezien.
Maar nu ben ik thuis, echt thuis. Eindelijk bevind ik mij in gelukzalige eenzaamheid met de zo rustig en vertrouwd gestoffeerde natuur.
Zo zwanger is de polder van mooie plekjes, dat ik mij zoetjesaan afvraag waarom ik niet eerder ben gekomen.
MARTIN SCHUURMAN

maandag 18 juli 2011

De Val

In de Tour de France van 2011 wordt veel gevallen, heel veel gevallen.
Vanmorgen moest ik zomaar ineens denken aan kabinetten, die ook dikwijls vallen.
Neem nou het kabinet Balkenende. Vier keer is het onderuit gegaan.
De laatste keer was vorig jaar. Het was er die 20ste februari een perfecte dag voor. Er viel van die miezerige regen, fijne regen. Je werd er wel nat van, maar niet ontzettend sjacherijnig. Hollands weer. En meteen werd er op de televisie door menigeen getuigenis afgelegd, zoals dat gaat wanneer een kabinet is gevallen. De Donners, de Hirsch Ballins, de Klinks, allemaal kwamen ze weer aan bod en waren druk in de weer met de toewijzing van verantwoordelijkheden. Balkenende toonde dat hij toch in een hogere divisie speelt. ‘Komen is niet makkelijk, maar gaan is nog lastiger’, zei de toenmalige premier later op zijn persconferentie.
In de wandelgangen kwamen we ook Eurlings tegen en diens kwaaiigheid maakte een mallotige indruk. Balkenende zelf leek op een dorpsonderwijzer die verdwaald was in de grote wereld.
Van alle politici kwam Bos het meest verrassend voor de dag. Na diverse aanvaringen over de militaire missie naar Uruzgan met Balkenende, had hij nu de grootheid om onomwonden zijn bewondering uit te spreken voor het optreden van de premier.
Enfin, ik bleef maar kijken die dag en vooral wachten; wachten wat nog komen zou en intussen keuvelde Ferry Mingelen rustig door met studiogast Jan Terlouw en bediende Frits Wester per telefoon.
Het kabinet was gevallen en stond niet meer op.
Bij wielrenners ligt het toch iets anders. In de Tour vielen Hoogerland en Ten Dam, maar zij stonden op, stapten weer op de fiets en gingen gewoon verder.

maandag 4 juli 2011

Gershwin in blue


Ik kan me nog goed het moment herinneren dat ik voor de eerste keer in aanraking kwam met de muziek van George Gershwin.
Ik zat achter mijn werktafel op een bovenverdieping aan de Dusartstraat in Amsterdam. Ik was wat aan het schrijven. Af en toe werd mijn aandacht afgeleid door een koolmees op het balkon. Hij of zij pikte rond in de plantenbak. Ik overwoog of het misschien leuk zou zijn zo'n bal met vet op te hangen, maar ik verwierp het idee onmiddellijk weer. Beetje lullig.
Op de radio kwamen muziekklanken voorbij die mijn aandacht voor de koolmees deden verslappen en waarin ik vervolgens volledig weg zonk.
Het uitgevoerde bleek ‘Rhapsody in Blue’ te heten en werd vertolkt door het orkest van Mantovani. Het was gecomponeerd door George Gershwin vertelde een mannenstem mij.
Voor het eerst van mijn leven slaagde ik erin na afloop de titel en de uitvoerenden te noteren en daarna haastte ik me naar de muziekwinkel om een LP aan te schaffen.
Daags daarop was het zo mistig dat ik er de hele dag naar luisterde.
Vanaf dat moment ging ik mij verdiepen in het leven en werk van George Gershwin.

George Gershwin werd geboren uit Joods-Russische ouders in Brooklyn op 26 september 1898. Zijn interesse voor de muziek ontstond toen hij ongeveer tien jaar oud was. Zijn ouders hadden een piano gekocht en hij leerde zelf de grondslagen van de harmonie kennen en componeerde een aantal liedjes.
Later ging hij piano studeren, en werd dan in een muziekhandel aangenomen om de klanten demonstraties geven van de instrumenten die er verkocht werden. Gedurende zijn vrije tijd kreeg hij nog les in de harmonieleer bij de Amerikaanse componist Rubin Goldmark (1872-1936).

Zijn eerste liedje publiceerde hij op zijn 18de. Hij werd al snel bekend omdat hij regelmatig artikels schreef voor populaire weekbladen.

Toen hij 21 was, ging zijn eerste musical, ‘La-La Lucille’, in première en met succes. Ook het liedje ‘Swanee’ dat hij in dezelfde periode componeerde, oogstte veel bijval: er werden een paar miljoen exemplaren van verkocht. Hij ontdekte toen de rijkdommen van de jazzmuziek; waarvan hij zeer veel gebruik zou maken.

Maurice Ravel, aan wie Gershwin raad was komen vragen, had vrijwel onmiddellijk door dat Gershwin een uitzonderlijk talent had. Dat maakte hij in zijn antwoord ook duidelijk: ‘Ik heb u niets meer te leren’.

Maar zijn, laat ik zeggen, meer serieuze werken werden in eerste instantie niet naar juiste waarde geapprecieerd. Het publiek had geen hoge dunk van deze melodieën. Een uitzondering was wel ‘Rhapsody in Blue’ (1924), dat later nog verschillende keren werd georkestreerd door anderen, hoewel het werk aanvankelijk op heel veel kritiek stootte. Maar Gerswhin bleef liedjes componeren voor Broadway-producties en films, samen met zijn broer Ira die de teksten schreef. Hij heeft verschillende klassiekers op zijn naam staan. Hij schreef ook een pianoconcerto, waarmee hij hoopte op een nieuw succes, Concerto in F. Het nu alom bekende 'Porgy and Bess'; werd voor het eerst opgevoerd in 1935 voor een absoluut onverschillig publiek.

Tijdens het laatste jaar van zijn leven verbleef Gershwin in Hollywood om zich toe te wijden aan de filmmuziek. Hij stierf er op 11 juli 1937 aan de gevolgen van een hersentumor.



vrijdag 1 juli 2011

Dat waren nog eens verleden tijden


De Tour de France start morgen weer. Gedachten aan weleer komen even boven drijven.

De hele ouderen onder ons denken nog wel eens met weemoed terug aan August Reyers en Eugeen Flagey. Dat waren nog eens volkshelden. Jarenlang sijpelden hun avonturen van ieders lippen. Van dit legendarische duo staat elk detail uit het glorierijke verleden nog diep in hun gerimpelde geheugens gegroefd.

 Reyers: ‘Ja, we hebben samen wat barre tochten ondernomen. Weet je nog, Eugeen, onze eerste Tour?’
 Flagey: ‘Ach ja, 1906. Jij won die Ronde en ik kwam als tweede aan. De staart van het peloton arriveerde veel en veel later. Maar de meesten zijn nooit of nimmer aangekomen. Velen zijn onderweg moedeloos afgestapt en hebben bij gebrek aan vooruitzichten dan maar ter plekke een gezin gesticht. Het parcours was in die tijd nogal zwaar en ja, dan moet je natuurlijk puur op karakter kunnen rijden, anders geef je vroeg of laat op.’
 Reyers: ‘Er waren etappes die we bijna volledig stapvoets deden; de fiets in de ene hand en een bijl in de andere, om ons een weg te banen door het kreupelhout. En natuurlijk hoorde je dan wel eens verdacht geritsel in het struikgewas en vroeg je je af wat dat was. Je moest dan snel beslissen; gooi ik mijn bijl naar die ritselaar of niet? Want het kon een verslaggever zijn, maar ook een struikrover.’
 Flagey: Je moest ook maken dat je voor half september aan de voet van de Alpen stond. Dat gaf een enorm voordeel. Als je later kwam werd je klimatologisch gedwongen om te overwinteren aan de Azurenkust. Dat was dus de plek om een ontsnapping te forceren.’
 Reyers: ‘Zwijg mij van die Alpen, pure misere was dat! Het duurde dikwijls dagen voor je een geschikte gids had gevonden. Dat waren dan van die zwijgzame geitenhoeders die een centje wilden bijverdienen. Die nam je dan achterop de bagagedrager mee door het gebergte, anders verdwaalde je hopeloos. Neem bijvoorbeeld die kleine, felle Spanjaard Servessa.’
 Flagey: ‘Servessa? De razende renner?’
 Reyers: ‘Jaja, die! De Torero van de Tour! Welnu, die verdwaalde in de Pyreneeën. Acht jaar later werd Servessa toevallig gevonden door Baskische smokkelaars, mensenschuw en totaal verwilderd. Hij had willen vluchten, maar zijn baard zat verstrikt in zijn derailleur.’
 Flagey: ‘Zucht!’
 Reyers: ‘Al die jaren had hij van de gemzenjacht geleefd. Zijn behendigheid in de afdaling en de sprint kwam hem daarbij goed van pas. Met de fiets op de schouder beklom hij een hoge Pyrenee. Daar speurde hij met zijn arendsogen over de valleien. Als hij ergens een gems ontwaarde zette hij onmiddellijk de achtervolging in. Het ging soms zo snel dat hij zijn drinkbus moest wegsmijten, en dat betekende dan achteraf dagen zoeken in de wildernis. Twee-drieduizend meter dieper kwam dat ding pas tot stilstand. Maar goed, uiteindelijk viel die gems afgepeigerd naar beneden. Dan stak Servessa zijn armen zegevierend omhoog, stapte af en gaf het beest de genadeslag met zijn fietspomp.’
 Flagey: ‘En dat kon aankomen. Daar had hij voordien al heel wat pelotons mee uitgedund. Ik denk bijvoorbeeld aan de vlakke ritten van onze eerste Tour. Weet je nog, August?’
 Reyers: ‘1906! Ik heb die toen gewonnen met een comfortabele voorsprong van zes weken. Eugeen kwam een kleine zes weken later als tweede aan.
 Flagey: ‘En u gelooft het nooit, maar de staart van het peloton kwam pas aan in 1908.’
 

vrijdag 17 juni 2011

I.M. Regina

Regina is dood en wordt vandaag gecremeerd.

Geen merel, geen meeuw, geen koolmees, maar gewoon een vogel, aan het geluid te oordelen zelfs een heel klein exemplaar. Maar het beest heeft de moed er goed in en dat kan ik van mezelf niet helemaal zeggen. Ik loop met mijn vrouw door een lange en boomrijke laan naar de ingang van het crematorium. Naast de klanken van de vogel is het zachte ruisen door de bomen hoorbaar. Links en rechts van de laan liggen de genummerde grafkamers over het terrein verspreid.
Aangekomen in de aulahal van het crematorium worden we direct naar het condoléance-register verwezen en hebben daar namens de hele Appel en Ei-lijst onze naam gezet.
We voegen ons bij een paar bekenden en worden tien minuten later de zaal ingeroepen.
Nadat we ons genesteld hebben op de bestemde stoelen, komt een kleine man naar voren, grijs gekleed en zwarte handschoenen aan. Zijn haar is dik en iets golvend. Ooit moet het zwart geweest zijn, maar nu is het grotendeels grijs. Maar het model is wellicht hetzelfde gebleven. Ik heb het natuurlijk over de man die de uitvaart leidt.
Aan de manier van spreken kun je direct afleiden, dat hij dit vaker heeft gedaan. Enkel een paar aanpassingen, maar voor de rest keurig en discreet uitgevoerd.
Mijn aandacht gaat meer uit naar Rakker, het hondje van Regina. Hij is haar grote liefde, haar kind, zoals ook blijkt uit de foto die voor de kist is neergezet met daarop Regina gekleed in een blauwe spijkerbroek met daarover een lichtblauwe trui getrokken en Rakker liefdevol opgetild en stevig tegen haar linkerwang aangedrukt.
Het is ronduit aandoenlijk te zien hoe Rakker enigszins onrustig loopt te piepen, af en toe even op schoot getild door John, de man van Regina.
Wanneer er een minuut stilte in acht wordt genomen, loopt Rakker wat beduusd rond, voor zover zijn riem dit toelaat althans. Hij kijkt zijn baasje aan en krijgt ineens iets dartels over zich. Hij kijkt verwonderd en begint te dansen op de klanken van Nick & Simon.
Terwijl de broer van Regina aangekondigd wordt, kijk ik nog even naar Rakker, zijn tong hangt steeds verder uit zijn bekje.
Ontspannen legt de broer zijn handen op de katheder en begint te spreken. Papier heeft hij bij zich, maar zijn blik is regelmatig op de aanwezigen gericht.
Zonder haperingen en zonder al te veel emoties vertelt hij iets over het leven van Regina. Haar creativiteiten komen daarin volop naar voren. Als kind kroop ze al met opgetrokken benen op de bank om te breien.
Later worden de creativiteiten binnen de diverse hobbyclubs erg belangrijk voor haar, zoals de ‘Voor een appel en een ei’ lijst, welke door haar broer nog even apart wordt vermeld, alsmede de naam van haar moderator, Jannie van den Berg, die een condoléance-register heeft opengesteld, waarin zoveel welgemeende reacties zijn binnengekomen.
De broer zoekt weer zijn plek bij de familie, na iedereen bedankt te hebben voor hun aanwezigheid.
Bij het verlaten van de zaal aai ik Rakker even over zijn bol. Regina zou glimlachen.
Zij was een creatieve en inspirerende passant in het leven. 

dinsdag 14 juni 2011

Uitvaart en Hollandse Nieuwe

Afgelopen Hemelvaartsdag overleed Willem Duys en een kleine week later werd hij in Blaricum begraven.
Ik was bij de herdenkingsplechtigheid aldaar en zag een parade van vrienden, bekenden, artiesten en familieleden langszij komen. Opvallende afwezige was Fred Oster, op de dag van het overlijden nog de meest prominente spreker in veel televisierubrieken.
Wel aanwezig was natuurlijk Mies Bouwman. ‘Een overeenkomst tussen Willem en mij was: we vonden onszelf niet zo belangrijk. Nee, we vonden ons werk gewoon erg leuk’. Verfrissend om te horen. Misschien kunnen velen die nu voor de tv werken er lering uit trekken.
Het feit echter dat Willem Duys’ dood hem zoveel hulde ten deel viel, lag wellicht ook aan de speciale uitzending van De Wereld Draait Door, een paar weken ervoor. Het is nu eenmaal de wrange ironie van de mediadood.
De begrafenis van Duys haalde alle nieuwsrubrieken. Hilversum huilt om zijn helden; Herman van Veen zong Schubert, Thijs van Leer floot een deun en Lee Towers zong aan Duys’ vrouw Mary: ‘Je was de wind onder zijn vleugels.’
En wat vonden de BN’ers er van? Het was ‘ontroerend’ zei Van Veen. ‘Prachtig, indrukwekkend, sober, menselijk, warm.’(Van Leer) En Tineke de Nooy vervolgde: ‘Hij had erbij moeten zijn, dan had ie er intens van genoten.’
Na afloop van de plechtigheid zijn mijn vrouw en ik nog even Laren ingegaan. De nieuwe haring was gearriveerd.
‘Zijn ze lekker?’vroeg ik aan de jongeman die de vis aan het schoonmaken was. ‘Nou meneer, ik heb er zelf al vijf op,‘verklapte hij. Het was hem aan te zien. Glimlachend met half dichtgeknepen ogen, als een doorvoede kater, stond hij onze haringen in mootjes te snijden.
‘Uitjes?’
Mijn vrouw nam de uitjes; ik onthield mij ervan. Ik wilde de Hollandse Nieuwe op zijn zuiverst proeven. Normaliter ben ik gek op uitjes op de haring. Ook versgemalen zwarte peper is trouwens lekker op een haring, maar om nou met een gigantische pepermolen naar de viskraam te lopen, nee, dat lijkt me meer iets voor Johannes van Dam.
‘Geef mij ook maar zo’n lekker visje. Op zo’n lekker zacht broodje’, zei een jongeman naast ons. Het was Patrick Kluivert. Ja, het was de dag van de BN’ers, nietwaar.
Hij keek al net zo tevreden als de visboer.
Op een bankje naast de viskraam zat een meisje van een jaar of twee. Zij had een stukje haring gekregen en genoot er op haar manier van: ze hapte het mootje vis niet van het door haar moeder voorgehouden prikkertje, maar griste het met haar hand van het kartonnen schaaltje en propte het in één hap in haar mond. Het ronde hoofdje glom van het vet, en de uisnippers ontsierden haar kanten kraagje.
‘Doe mij er maar drie, maar niet snijden’ zei weer een andere klant, een rijzige, knap gebleven man van tegen de zeventig. Hij hapte, kauwde en slikte snel en doelmatig.
‘Lekker?’vroeg de visboer, toen hij de vis had verzwolgen.
‘Goed visje,’vonniste de man. ‘Geef me er nog maar een’.

zaterdag 4 juni 2011

In het café

De dikke man slaat de deur van zijn huis achter zich dicht, verdwijnt het drukke straatleven in, loopt vervolgens naar het buurtcafé aan de overkant en gaat er naar binnen.
Hij komt altijd alleen en vind dan ook een beetje troost in dat café, even een babbel en even wat anders dan doorgaans de televisie. Bovendien lust de dikke man wel een borrel. Het
is de manier waarop hij zijn glaasje beet pakt, zijn handen zijn vertrouwd met het kleine glaswerk, dat kun je zien, ze kennen elkaar. Het schenkt hem wat kleur in het leven.
Hij doet zijn enigszins versleten groene regenjas uit, hangt deze aan de kapstok bij de deur en klimt vervolgens zuchtend op de dichtstbijzijnde lege barkruk en bestelt een jonge borrel.
Terwijl de kastelein het jeneverglaasje vult gaat de deur van het etablissement open en een lange magere man in een zwarte regenjas stapt schoorvoetend de zaak binnen. Een grote ovalen zonnebril staat stevig op zijn spitse neus te rusten. In zijn linkerhand heeft hij een blindengeleide stok.
Hij gaat vriendelijk naast de dikke man zitten, bestelt ook een jonge borrel en al gauw ontstaat er een gesprek tussen de twee jenever liefhebbers.
De klok aan de muur tikt de minuten vooruit. Steeds sneller.
Na een paar glaasjes wil de blinde man opstappen, maar de dikke man houdt hem tegen en bestelt nog twee jonkies bij de kastelein.
De wijzers van de klok tikken verder.
En weer gaan beide heren door met keuvelen op een manier waarvan ik altijd heb gedacht dat alleen dames dit kunnen.
Na een half uur wil de blinde man nu toch echt vertrekken, maar opnieuw wordt de kastelein erbij geroepen om de glaasjes vol te schenken.
‘Zal ik nu toch maar eens gaan?’, stelt de blinde man zichzelf voor als hij het heeft leeggedronken.
De dikke man lijkt ook uitgekeuveld en antwoordt zijn blinde stamgenoot: “Nou, je ziet maar!”
Tja, je ziet maar.
De klok wijst bijna vier uur. Het is nog een lange dag.

vrijdag 3 juni 2011

Jean Harlow

Afgelopen nacht droomde ik over Jean Harlow. Althans, ik droomde dat ik over Jean Harlow droomde. In kleur.
Plaats van handeling was een veldweg waar ik met haar afgesproken had.
De zenuwen kwamen op. Voor de zoveelste keer ga ik na of mijn pak wel overal goed zit. Het jasje en de broek van het pak zijn geel. Het hemd is lichtgeel. Voor de zekerheid steek ik mijn hemd nog eens in mijn broek. Het kostuum lijkt overal goed te zitten.
Een kwartier later komt ze aangereden. Ze parkeert haar jeep aan de kant van de veldweg en stapt uit. Ik word meteen verblind door haar schoonheid: een eenvoudige blauwe zomerjurk die haar perfecte figuur perfect doet uitkomen, elegante blauwe hakken en natuurlijk haar oogverblindend helderblond haar. Dit alles wordt nog eens afgemaakt met een stralende glimlach. Ze ziet eruit als een echte Hollywoodster. Juist, Jean Harlow.
Ze loopt naar me toe en kust me op mijn wang.
’Je ziet er goed uit met dat pak’, lacht ze.
’Bedankt. Jij ziet er echt subliem uit’, complimenteer ik haar stotterend terug.
’Dank je wel. Ik heb een blauwe jurk aan zoals je mij gevraagd had.’, bloost ze.
’Wel, je staat er echt fantastisch mee. De reden dat ik je gevraagd heb een blauwe jurk aan te doen is dat ik een verrassing heb. Die blauwe jurk maakt deel uit van de verrassing.
Maar voor je de verrassing mag zien, moet je een blinddoek omdoen’.
Ik neem een blinddoek uit de binnenzak van mijn pak.
Ik bedek haar ogen met de blinddoek en knoop de lintjes achteraan haar hoofd vast.
’Nu maak je me nieuwsgierig’, lacht ze ondertussen.
Nadat de lintjes vastgeknoopt zijn, neem ik haar hand vast. We wandelen samen naar een afgelegen weide waarop zich een deken bevindt. Op het deken staat een katoenen zak waarin een deel van de verrassing zit.
’Zijn we er?’
’Ja, we zijn er. Zet je hier maar neer.'
Ze zet zich neer op het deken. Ik zet mij rechts van haar.
Terwijl ik ga zitten, voel ik plots iets vreemds.
’Verdomme‘, vloek ik, ‘Ik ben ergens op gaan zitten’. Ze weet niet wat er gebeurt en vraagt: ‘Wat scheelt er? Mag ik al kijken?’
Ik antwoord stamelend: ‘Ik ben dom geweest. Nog niet kijken hé. Ik ben per ongeluk op een deel van de verrassing gaan zitten.’
’Oei, de verrassing is toch niet stuk?’
’Ik hoop het niet.’
Met een rode kop zet ik de zak aan de kant en plaats mij terug naast haar op het deken.
Met mijn handen reik ik naar de lintjes van de blinddoek achteraan haar hoofd. ‘Ik ga de blinddoek afnemen. Ben je klaar?’
’Helemaal. Doe maar’, lacht ze.
Ik trek aan de lintjes en verwijder traag de blinddoek.
Een prachtig uitzicht bevindt zich voor ons. We bevinden ons voor een overdadig bloeiende bloemenweide die licht glooiend kronkelt tussen twee parallellopende bossen voor zover het oog reikt.
De bloemenweide is één kleurenpracht gevormd door de opvallende kleuren van klaprozen, korenbloemen en gele ganzebloemen.
Al deze bloemen dansen in harmonie heen en weer op het ritme van de ruisende wind. Het geruis van de wind wordt aangevuld met het heen en weer gezoem van de laatste verdwaalde insecten.
Ten slotte wordt de voorstelling afgemaakt door een merel en een zanglijster die een duet zingen vanuit de aanliggende bossen, elk vanuit een andere kant van de bloemenweide.
’Wat een prachtig uitzicht’, zegt ze verwonderd
’Echt hé’, beaam ik haar.
Op dat moment springt er een hond tegen mij aan. Het is Timmy.
Ik ben wakker.

donderdag 2 juni 2011

Well en het Reindersmeer


Well is een dorp vlakbij Nieuw-Bergen in Noord-Limburg. Vorige week was ik er met vrouw en hond. In Well is niets te beleven, en dat is helemaal niet erg. De mensen zijn er tevreden. Er is een bakker, een slager en een pinautomaat.
Tussen Well en Nieuw-Bergen ligt echter een schitterend meer, het Reindersmeer, en dat ligt weer vlakbij het Leukermeer, zijn voorhaven.
Door jarenlange zandafgravingen zijn het Leukermeer en het Reindersmeer ontstaan. Onderling zijn ze via een sluis verbonden. Het Reindersmeer is 130 hectare groot. Ik heb dit gelezen op een bord die we tijdens onze wandeling zijn tegengekomen.
De oevers zijn begroeid met heide, gras en overige planten. De omgeving bestaat uit bossen met grote stuifzandgebieden, heidevelden en vennen.
Het water is er nog helder, de kleur doet je denken aan de Middellandse Zee en de watervogels zijn er talrijk.
Het gebied heeft een enorme aantrekkingskracht op mij en een planoloog zou er geen greep meer op hoeven te hebben. Een eigen logica moet er heersen. Fantasieland, zo zou je het ook kunnen noemen.
Het Reindersmeer maakt deel uit van het Nationaal park de Maasduinen en is door een natuurvriendelijke brede oeverafwerking door de ontzanders als een helder meer met rust, ruimte en natuur achtergelaten en zorgt voor een uitstekende leefomgeving voor tal van planten en dieren.
Over smalle, kronkelige paden liepen we wat rond het meer. Het was er een perfecte dag voor. De zon scheen, de lucht was blauw en er stond een vaag windje dat de bomen zachtjes deed ruisen. Er was niemand, maar ik verwachtte elk moment kleurrijke kano’s met daarin vrolijke mensen, zoals je dat ook ziet op de meren in Canada.
Maar niemand.
Toch keek ik mijn ogen uit.
De stilte die er heerste was adembenemend.
Het is een beetje een in zichzelf gekeerde wereld waar je zomaar in terecht bent gekomen, niets wetend en niets vermoedend. Dan voel je de kracht van moeder aarde, toch wel.
‘Well, well, well, you’re feeling fine!’

maandag 16 mei 2011

Stellingname

Hoeveel leden telt de Tweede Kamer? Op de Amsterdamse Albert Cuyp markt konden ze het er niet over eens worden. Iemand opperde 12, een ander meende heel zeker te weten dat het er 30 zijn. Ook werden de getallen 24, 52 en 56 genoemd. Uiteindelijk maakte een textielkoopman het bod af op 150.

De scène figureerde in een aardige televisie uitzending, waarin een persoon die met een bepaalde stellingname de aandacht heeft getrokken, door een criticus wordt uitgedaagd om zijn ideeën te toetsen aan de praktijk. De hoofdgast probeerde de kijkers ervan te overtuigen dat het integratiebeleid toch niet zo’n mislukking is als soms wel wordt veronderstelt.
Daarvoor kreeg hij een aantal opdrachten, waaronder een aantal vragen aan zowel autochtonen als allochtonen en die vragen leken uiteindelijk moeilijker dan verwacht.

De hoofdgast probeerde echter voet bij stuk te houden. ‘We stellen onze normen veel te laag.’

Een andere vraag die hij op zijn lijstje had staan ging over de Tweede Wereldoorlog: welke landen stonden tegenover elkaar?
Het antwoord kregen we niet te horen in de uitzending.
Ik was er wel benieuwd naar geweest.

zaterdag 14 mei 2011

Zonsondergang

'Reve-biografie inzet van kort geding.' Zo luidde de kop van een artikel in de Volkskrant. Joop Schafthuizen, vriend van Reve, wil de verschijning van het laatste deel van de Reve-biografie voorkomen.
Ik begon te lezen en realiseerde mij dat het alweer ruim 5 jaar geleden is dat deze grote schrijver overleed.
De hemel was helderblauw gekleurd en het voorjaar geurde in al haar pracht. Het was de ochtend van de negende april 2006 en het beloofde een prachtige dag te worden.
Ik vertrok voor een wandeling met de hond.
Over het water trokken al de eerste bootjes, jonge ouders met kinderen in bakfietsen baanden zich een weg door opgebroken straten, bij het bejaardentehuis zaten de meest krasse bewoners op de stoep te roken.
Parijs-Roubaix stond vandaag op het programma, en Italië ging naar de stembus.
Een vrouw trok op de brug haar blauwe spijkerjack uit, ze droeg oranje open schoenen en haar lange witte jurk fladderde er sierlijk omheen. In het water waren twee meerkoeten druk doende met hun nest. Twee hardlopers kwamen voorbij; beiden hadden een natte rug.
Ik kwam thuis en vernam dat Reve vlak na zonsondergang was gestorven, daags tevoren.
Ik dacht aan alle zonsondergangen die de schrijver in zijn lange leven moet hebben meegemaakt, en aan deze ene, deze laatste zonsondergang, ja, laat de zon maar schuiven. Straks ging hij ook weer onder, en morgen ook, en overmorgen ook.
Het was een zinloze gedachte en daarna ging ik voor mijn boekenkast staan. Ik keek naar de enigszins geknakte ruggen van paperbacks die ik al jaren met me meezeul.
Ik nam ‘De Avonden’ uit de kast, veegde het stof met een paar handvegen er van af en bladerde er wat in.
De schrijver was dood, maar de zinnen die me tegemoet sprongen, waren springlevend, alsof ik ze voor het eerst las.