Stilte, een heerlijk woord, veel verlangd, maar vaak verstoord.

zondag 27 november 2011

Hè!

Ik zat in het café aan de Ceintuurbaan. Ik zat altijd aan de bar, en dikwijls met de twee barstoelen aan mijn weerszijden leeg.

Ik was zoals gewoonlijk met mezelf bezig, maar werd uit mijn trance gehaald door een onaangenaam nabije beweging van mens en jas aan mijn rechterkant. Een wat stevige man, met baard, was op de kruk naast mij geklommen. Het had hem kennelijk nogal moeite gekost, want ietwat kortademig bestelde hij een jenever.

Ik liet het goudgeel over tong en door keelgat klateren en keek recht vooruit. Dwars door de barvrouw heen.

‘Tsjonge-jonge, die heren in Den Haag, hè?’ De man draaide ietwat naar mij toe (meer was hem door zijn eigen omvang niet toegestaan), de linker wenkbrauw vragend opgeheven. Ik keek niet, maar wees naar het houten bordje op de muur, waar in vette rode letters opgedrukt stond: ‘Politiek maakt meer kapot dan je lief is.’

Mijn aandacht daalde weer naar het glas.


‘Zeg dat wel!’ opperde de man robuust. ‘Neem mij nou, hè, zelfstandig ondernemer. Voordat je ook maar een cent in eigen zak kan steken, hè, heeft de regering al zes-en-tachtig rondjes om je heen gedraaid! Hè! ‘t Wordt alleen maar erger, hè!’

Nog afgezien van het gekozen onderwerp, begon het ge-hè me behoorlijk te irriteren.


‘Dit is geen politiek café.’

‘Nee, nee, ik ben zakenman, hè! Nee, nee, geen politiek! Ben je gek! Ik heb het over de belasting, hè! De belasting, dat is ‘t, hè!’ De laatste "hè" was nogal zwak, en ik hoopte vurig dat er ergens in zijn dikke kop een lichtje was gaan branden. Ik hoefde hem en zijn gesprek niet, nu zeker niet en nooit niet.

‘Ja, neem nou dit, hè!’ De man wees naar het halflege glas dat naast hem niet meer dan de fonkeling in de oog van een schone jongedame was die de avances van een heer met slechte bedoelingen afwijst zonder het echt te menen.

‘Weet u hoeveel belasting er op dit, hè, glaasje zit? Niet op het glas! Op de inhoud, hè, de inhoud!’

Ik keek hoopvol naar de barvrouw.


‘U kunt het niet betalen?’

‘Hè!’. ‘Betalen, tuurlijk, ja, ja! Maar waarvoor? Hè? Voor die luie donders? Voor die buitenlanders? Voor die oudjes?’

'Voor het asfalt waar u met uw vette wagen op raast, veel harder dan nodig en bescheiden is, omdat u te beroerd bent om eens uw luie reet van het leer af te halen en een stuk te lopen, of te fietsen. Voor het veel te grote huis waar u eigenlijk niet in hoort te wonen, omdat u alle stijl en flair mist om in zo'n groot huis te wonen. Voor uw kinderen, waar geen leerplicht tegen opgewassen is, omdat luiheid in de genen dominant is. Voor die 'buitenlanders' die uw winkelstraat schoon houden, omdat uw mislukte broer te beroerd is om 't te doen, en nu genietend van een WAO thuiszit!'

Zelfs de kruk was niet bestand tegen deze uitval. Geholpen door het ongeloof, duidelijk afleesbaar in het opgeblazen gezicht van de indringer, helde deze zachtjes achterover. Hij reageerde te laat, kon niet meer reageren, had geen controle over zijn eigen gewicht. De kruk leek extra snelheid mee te krijgen, alsof het levenloze hout zijn berijder wilde afwerpen.

Te korte armen zwaaiden furieus maar zinloos in de lucht. En toen de doffe dreun en het gesplinter van hout. Ik bleef zitten, hief het glas naar mijn mond en zag door de bodem heen de barjuffrouw een glas afdrogen met een theedoek. Ze keek door het glas naar me, tapte een biertje in de schoongepoetste fluit en zette deze op het hout van de bar voor me neer. Ik zette het lege glas er naast, keek omhoog, zoekende naar haar ogen. Ze waren afgewend, speurend naar het volgende te drogen glas.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten