Stilte, een heerlijk woord, veel verlangd, maar vaak verstoord.

maandag 16 juli 2012

Het wielerverhaal van oom Arie

Oom Arie had een droom: hij wilde een hele grote wielrenner worden. 
Tja, mijn oom Arie.
Hij maakte dikwijls een verkouden indruk. Zijn neus, waarop een klein rond brilletje, stak rood af bij zijn gezicht. Hij droeg meestal jeans, een coltrui, een jack en gympen. Hij had een vlassig snorretje. Hij was rond de twintig en stopte al zijn tijd in het fietsen.
Eigenlijk moest oom Arie de haring schoonmaken die zijn opa op zee had gevangen. Maar met haring kaken zou hij nooit in de voetsporen kunnen treden van Jacques Anquetil, Federico Bahamontes of Wim van Est. Dus was oom Arie - meer dan opa lief was - op de weg te vinden. Door weer en wind van Groningen via Hoogkerk door het Westerkwartier naar Zuidhoorn, weer verder oostwaarts richting Aduard, en weer terug via Adorp en Zuidwolde.
Tijdens wedstrijden stond een andere oom, oom Jan, langs de kant, met een paar volle bidonnen en een reservewiel. Koersen winnen wilde nog niet echt lukken, maar oom Arie wist dat de dag ooit zou komen dat hij zou zegevieren.
En toen kwam de grote dag: het Kampioenschap van Groningen. Wat wás oom Arie die dag in grootse doen. Er leek geen maat om hem te staan. De zon scheen en het was ook nog zondag. Een betere combinatie is er niet. Oom Arie zat mee in de goede ontsnapping en plaatste een beslissende demarrage op 10 km van de meet. De laatste kilometer van het traject liep langzaam glooiend omhoog en werd aan weerszijden geflankeerd door beukenbomen, een stuk of zestig in totaal. Het zijn forse beuken, met machtige kronen die zomers lommerrijk over de weg spannen en waarvan ’s winters de takken met elkaar verstrengelen. Oom Arie had echter geen ogen naar de imposante bomen. 
Juichend kwam hij als eerste over de finish. Nat van het zweet. Het leek wel of ik vloog!” zou hij later zeggen tegen oom Jan.
Toch is de naam van oom Arie nooit in de wielerboeken gekomen. Arme oom Arie.
Na afloop van de wedstrijd moest hij een plasje inleveren. Toen al inderdaad. En in dat plasje zaten dingen die je in een boterham met pindakaas niet terug zult vinden.
Oom Arie is geen profwielrenner geworden. Maar zijn opa opvolgen als visser, nee, dat paste niet bij hem. Hij ging werken op booreilanden over de hele wereld, trouwde met een Portugese, en verdiende veel geld.
Maar alles ging snel met oom Arie: zijn wielerloopbaan, zijn huwelijk en ook zijn verdiende geld. De laatste keer dat ik hem zag was in het Stadspark. Het regende die dag. Niet zo’n beetje ook. Het water stortte uit de lucht. Het waaide ook. Windstoten raasden door het park.
Oom Arie zat op een bankje onder een afdak. Met een paar andere mannen en met een papierprikker onder handbereik. Wachtend tot het droog zou worden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten