Stilte, een heerlijk woord, veel verlangd, maar vaak verstoord.

donderdag 28 oktober 2010


HERFST IN HET STADSPARK

De zon staat laag aan een wolkenloze hemel en haar lichtbundel accentueert de kleurenpracht van de diverse bomen.
Op de vijver van het Stadspark flonkeren duizenden diamanten en drijven gevallen bladeren in een speelse choreografie rond. Ook een paar zwanen doen mee in dit schouwspel.
Het is stil, een stilte waarin de bewogenheid van de natuur voelbaar is.
Een vrouw zit al geruime tijd op een van de vele witte, houten banken rond de vijver en ondergaat in stille verwondering de schoonheid om haar heen. Ze beschermt haar kleding en zitvlak met een dubbelgevouwen doek van badstof. Naast haar staat een vale tas van royaal formaat. Het is evident, haar meisjestijd is voorbij, maar dat geldt niet voor de kleur van het haar en de manier waarop zij zit: een kaarsrechte houding.
Ze straalt warmte uit en wedijvert min of meer met het hemellichaam vlak boven haar. De vrouw weet zich in de nadagen van een rijk, zinvol en gevuld leven. Dat stemt tot dankbaar-heid, maar maakt ook melancholiek.
Wanneer ze besluit op te stappen, staat er opeens een persoon tussen haar en de herfstzon.
Ze kijkt op en blikt in de blauwe, enigszins toegeknepen ogen van een rijzige man. Hij licht zijn hoed, waardoor een grijze, weelderige haardos zichtbaar wordt. Met zijn andere hand steunt hij op een wandelstok.
‘Staat u mij toe een ogenblik gebruik te maken van deze zitplaats?’, zegt hij op een vriendelijke, bescheiden toon.
De vrouw knikt. Met een diepe zucht vlijt hij zich naast haar. De tas staat tussen hen in. Ze aarzelt. Het is niet aardig om nu opeens op te staan en weg te lopen, hoewel dat in haar voornemen lag. Ach, ze kan best nog wel even op deze plek doorbrengen. Wie wacht er tenslotte op haar?
De man maakt zich op voor een gesprekje, maar de openingszin wil niet vlotten. Zij is uit ander hout gesneden, zodat de fles al snel ontkurkt is. De man treedt uit de anonimiteit als iemand met een passie voor zang, gekoppeld aan een ernstige levenshouding.
‘Tijdens de zomerdagen vermaak ik de mensen die op de campings verblijven,’ zo vertelt hij. ‘Als het kouder wordt, zoeken wij graag de verwarmde ruimten op; ziekenhuizen of seniorenflats. Rond de kerstdagen zing ik met een groep voor de gevangenen. Op deze manier verkondigen wij tevens de Blijde Boodschap.’
Zij haakt in: ‘Mijn man hield ook heel veel van muziek, genoot daar intens van. Op latere leeftijd leerde hij nog viool spelen. Zo mooi, zo zuiver. Van de viool kon hij geen afstand doen. Zelfs niet op zijn ziekbed. Het schonk hem de kracht zijn lot te dragen. Gelovig was hij echter niet. Toch hebben wij op het laatst samen gebeden. In vrede is hij heengegaan.’
Heelt de tijd alle wonden? Moeilijk te zeggen. Evident zijn de krassen op de ziel, als bewijs te hebben meegedraaid in de grote carrousel van het leven.
‘Hebt u kinderen?’, vraagt de man, na een korte stilte.
‘Ja,’ antwoordt de vrouw. ‘Drie meisjes heb ik ter wereld mogen brengen. Zelfbewuste vrouwen inmiddels, die een eigen bestaan hebben opgebouwd. Ze wonen alle drie in verre, vreemde landen. Ze schrijven soms, sturen foto’s. Van de kleinkinderen natuurlijk, en henzelf. Rond de jaarwisseling bellen zij mij op, op verschillende tijdstippen. Dat komt door het tijdsverschil en de plekken waar zij wonen.’
Ze pauzeert even en kijkt een jonge moeder met haar kind na.
'Reizen, zeker verre reizen, doe ik allang niet meer. Te vermoeiend. Ik zal ze dus niet al te vaak meer zien, vrees ik. De jeugd vliegt uit en onze wereld verengt, dat is nu eenmaal zo.’
Hoe wonderbaarlijk. Tot voor een kwartier waren deze twee mensen volkomen vreemden voor elkaar. En nu dansen zij op de akkoorden van empathie, compassie en respect.
De man draait zich een halve slag verder naar haar toe. Ze kijkt hem nu recht in de ogen en bemerkt een zekere droefenis.
‘Mijn vrouw verlangde heel erg naar kinderen, zo kort na ons huwelijk. Haar wens werd echter niet vervuld. Pijnlijke en vernederende onderzoeken waren haar deel. Het mocht allemaal niet baten. We hadden na al die jaren de moed al opgegeven, toen er een klein wonder geschiedde. Ze werd alsnog zwanger. Onze vreugde kon niet op, dat spreekt. De geboorte van onze zoon hielp ons alle voorgaande ellende te vergeten. Wij waren heel dankbaar. Maar, zoals u inmiddels zelf ook ervaren heeft, geluk is broos, een onbetrouwbare bondgenoot. De bevalling was zwaar geweest en dat moest mijn vrouw met haar gezondheid bekopen. Ze werd zieker en zieker. En op een dag trad zij terug in de stilte van de dood. Een harde slag, die ik eerst na vele jaren leerde accepteren.’
Hij zwijgt. Zij weet dat hij de pijn van destijds voelt, zoals zij nog dikwijls de hare.
‘Ik stond voor de opgave onze zoon geheel alleen op te voeden. Daarnaast leidde ik een eigen bedrijf met alle mogelijke kopzorgen daaromtrent. Het opvoeden viel niet mee. Ben ook niet hertrouwd, was ook zo jong niet meer en ontmoette weinig mensen in die jaren. Heb ik het allemaal wel goed gedaan? In mijn mindere momenten twijfel ik daar wel eens aan. Eelco, dat is de naam van onze zoon, stelde me dikwijls teleur. Ook in de relaties die hij onderhield. Het leek er soms op of alleen de lichamelijke kant ervan hem kon boeien. En op een dag werd hij ziek. Heel ernstig ziek. Samen met zijn vriend is hij zijn grafsteen gaan uitzoeken. Die vriend kon het op een bepaald moment emotioneel niet meer aan en is toen overspannen het huis uitgevlucht, met een onbekend reisdoel. De dood sloop naderbij, ondanks de oplevingen zo nu en dan. Dat heen-en-weer-geslinger, vreselijk was dat. Ik was zijn buddy. En wanneer het je eigen kind betreft, mevrouw, is dat dubbel moeilijk. Op een dag zei hij: ‘Pa, ik ga dood’. Binnen een kwartier had zijn geest mij verlaten, zodat ik alleen in de wereld stond.’
De man wendt zijn gelaat af, ten prooi aan hevige verwarring. Hij voelt hoe de hand van de vrouw de zijne zoekt, een ultiem gebaar van medemenselijkheid.
‘Ik herinner u aan uw eigen evangelie,’ fluistert ze zacht en bemoedigend. ‘We moeten genieten van de mooie momenten. Verdriet mag er ook zijn. Dat hoort nu eenmaal bij ons leven.’
‘U hebt gelijk. Op zo’n prachtige dag als vandaag moet een mens niet somberen. Ik voel mij alweer beter. Ik zou, geloof ik, zelfs uit volle borst kunnen zingen.’
Ze lachen, voorzichtig, ontspannen en blij met elkanders gezelschap. Wat is zij nog mooi, denkt hij. En zij, op haar beurt, beziet de man thans met andere ogen.
In de herfst van het bestaan blijkt hun beider levenspad onverwacht getooid met lentebloemen.

                                                                   

Geen opmerkingen:

Een reactie posten